Een persoonlijk verhaal over hoe het openbreken van mijn mindset mijn scheppingskracht heeft ontwikkeld. Een hopelijk inspirerend essay over mijn eigen vorming als scheppend mens.
Het is menselijk om jezelf vragen te stellen over het leven. En het is ook al te menselijk om rechtsomkeert te maken wanneer je bij deze vragen bij je grenzen komt of te diep gaat. Al je vragen en al je vermeden vragen vertellen je een verhaal. De rode draad (of centrale vraag) in je eigen vragen ontdek je uiteindelijk pas wanneer je juist níet stopt bij je ongemak. Dit is de weg naar ontwikkeling naar scheppingskracht.
Mijn centrale vraag aan mijzelf is: hoe kan ik mij onttrekken aan de heersende maatschappelijke frames en echt mijn eigen frame creëren? Maar waarom stel ik mijzelf deze vraag? Deze vraag is voor mij belangrijk omdat ik mij in mijn kunstzinnige creaties en in mijn filosoferen vrij wil kunnen bewegen, niet alleen om mijn gedachtelijnen te volgen, maar juist ook om te weten waarom deze bij bepaalde punten rechtsomkeert willen maken. En hoe ik deze vervolgens kan overwinnen.
Nu is het zo dat iedereen tegen zulke grenzen aan loopt. Maar de gewaarwording dat het mijn creatieve flow breekt en mijn denkwerk beperkt, vond ik te hinderlijk om te negeren. Mijn sterke drang naar autonomie gaf mij namelijk het gevoel dat ik restricties opgelegd kreeg die niets met mijn eigen denken en creëren te maken hadden. En dat zat mij heel erg dwars. Het beknelde mij.
Ik wilde mijzelf de lastige vragen ook kunnen stellen, omdat ik mijn ideeën en gedachten niet op drijfzand of wensdenken wilde bouwen. Waarom zou ik bijvoorbeeld geen vraag mogen stellen naar de waarde van medelijden? Waarom zou ik acht miljard mensen moeten behandelen als broeders en zusters? En waarom zou ik vooruitgang serieus moeten nemen? Waarom zou ik de nuttigheid van iets belangrijker moeten vinden dan de schoonheid van iets? Met zulke vragen wil ik kunnen spelen. Spelen om ze echt goed te leren kennen. Ik wil ze jonglerend in de lucht laten dansen om te zien welke te licht zijn en wegwaaien met het lichtste zuchtje wind. IJzige en hete wind wil ik er op los laten. Ik wil er met een hamer op slaan als op een stuk smeedijzer, zodat het slak er van af spat. Wat is bestand tegen hamer en aambeeld? En nog belangrijker: Wat in mij is bestand tegen hamer en aambeeld? Als ik dat durf en doe, dan creëer ik ruimte voor mezelf. Ruimte om mijn eigen geest en lichaam te laten dansen op mijn eigen muziek. Alleen daar kan ik mijn authentieke zelf zijn.
Muziek maken, tekenen en songteksten schrijven. Later vooral essays en scripts voor toneel schrijven, poëzie maken, filosofische en artistieke ideeën en patronen creëren. Denken en werken op het kruisvlak van filosofie en kunst. Al vroeg in mijn leven dreef mijn onhoudbare nieuwsgierigheid mij naar ideeën die voorbij de gangbare frames en patronen van onze tijd lagen. Altijd op zoek naar wat er voorbij de volgende hoek lag. Steeds een oog open voor het steegje of de doorlopende portiek waar anderen vaak aan voorbij lopen. Druilerigheid, duisternis, verborgenheid waren wezens die ik graag wilde leren kennen. Grenswachters van verdere domeinen van menselijke ervaring, demonen voor de een, engelen voor de ander. Zo zou Pinhead het noemen.
Om deze grenzen te overschrijden en echt nieuwe gronden te betreden, volstond het echter niet om artistiek rebels te zijn. Dan definieerde je jezelf namelijk in termen van datgene waartegen je rebelleert. Je bent dan een: “niet dit”. Nieuwe grond betreed je door deze zelf te creëren. En wel vanuit bronnen gebouwd op hun eigen grondvesten en bestaand in hun eigen termen. Dan ben je een: “wél dat.” Hoe kwam ik echter op echt nieuwe grond terecht? Zulke vragen verdienen een levenswerk. Een levenswerk dat mij langs scherpe mentoren zoals Nietzsche, Wodan, Jung, Evola en Jünger zou voeren. Dit vertel ik via een terugblikkend en narratief wevend persoonlijk verhaal.
Voor de lezer:
In dit essay heb ik enkele citaten toegevoegd. Dit zijn citaten die representatief zijn voor de confrontaties en de ontwikkelingen die ik zelf heb meegemaakt en die voor dat moment in mijn proces de essentie vangen van wat ik beoogde. Citaten ook die mijzelf geïnspireerd en verlicht hebben. Onder elk citaat een vers van zes regels. Elk van deze verzen is een poëtische vertelling van het deel van de ontwikkeling waar de citaten betrekking op hebben. In de drie verzen zit dus een gemeenschappelijk idee en gedachtenconstructie, die voor elk vers anders is uitgewerkt.
Mijn persoonlijke reisverslag
Opbreken naar onbekende grond
Ik zat in een kamer met donkere muren. Bijna zwart. Minder indrukwekkend echter dan de vraag die ik mijzelf zou gaan stellen. Deuren toe. Naast me lag Bertrand Russell’s bijna onverschillige pil over de geschiedenis van de westerse filosofie, en op mijn schoot Nietzsche’s Voorbij Goed en kwaad. Deze laatste zwaaide uitnodigend met diens hamer naar mij. De vraag drong zich steeds meer aan mij op hoe ik iets echt kon doorbreken. Daarvoor zou ik eerst mijn bestaande en juist meest dierbare ideeën ter discussie moeten stellen. Ideeën over leven, maatschappij, beschaving en sociale vangnetten die typisch voor het sociale arbeidersmilieu waren waaruit ik zelf voortkwam. Waarom had ik die meningen? Hoe waren die ontstaan? Hoe komt het dat ik daar nooit bewust voor gekozen had, maar ze toch de mijne noemde? Waarom vind ik ze belangrijk, en fundamenteler nog, waarom had ik die meningen en waarden nodig? Wat zei het over mij dat ik dacht dat ik niet zonder kon?
En mijn vragen werden prangender naarmate ik dieper tot mijn eigen bodem doordrong. Waarom vond ik een bepaalde waarde, dat je mensen bijvoorbeeld altijd moet helpen, belangrijk? Dan kwam ik met een antwoord, bijvoorbeeld vanuit een universalistisch gemaakt idee dat dit ‘het goede’ zou zijn. Maar wat was de bodem van dat antwoord vervolgens? Een antwoord was dan dat we dit met zijn allen stilzwijgend hebben afgesproken. Waarom vond ik dat vervolgens belangrijk? Dat was dan dat het veilig voelt. En zo ging ik door tot ik een antwoord niet verder kon breken, of totdat ik zelf door de laatste bodem was gebroken en op een nietsheid stuitte. Mijn persoonlijke queeste bracht mij bij geen enkele bodem. Ik landde in een nietsheid. Er was geen definitief antwoord.
Confrontatie. Hier had ik voor gekozen. Zelf-confrontatie dus. Maar noch leefde het besef niet in mij dat ik als beginneling was gaan doen wat Wodan era’s eerder al meesterlijk deed en veel beter begreep. Jezelf opofferen aan jezelf. Voor mij vooralsnog enkel een beginnersexperiment. Wat zou er van mijn waarden en idealen overblijven als ik ze tussen hamer en aambeeld zou leggen en er met dezelfde furie op los sla als ik bij een vijand zou doen? Die hamervraag zwierf, met de vin boven water, dreigend rond mijn zwemmende geest. Zwemmend namelijk in een faustische wil, waarvoor het ontdekken belangrijker is dan het ontdekt hebben. Een energie gevende pretentie die mij sterker zou maken. Een thymotische wil vanuit een thymotische trots. Een zichzelf tonende innerlijke, creërende kracht.
Nietzsche over de bezielde, levenskrachtige mens (in het voorwoord van De Antichrist):
“— Laten we elkaar aankijken. Wij zijn hyperboreeërs — wij weten heel goed hoe we ons afzijdig moeten houden. “Noch over land, noch over water zal iemand de weg vinden naar de hyperboreeërs;” dat heeft Pindarus al over ons geweten. Voorbij het Noorden, ijs en dood — ons leven, ons geluk…Wij hebben het geluk ontdekt, wij weten de weg, wij hebben de uitgang gevonden, na duizenden jaren in het labyrint, hebben wij de uitgang gevonden. Wie heeft die nog meer gevonden? — De moderne mens soms? — “Ik weet me geen raad; ik ben alles, wat zich geen raad weet” — verzucht de moderne mens … Wij waren ziek van dat moderne, — van de luie vrede, van het laffe compromis, van die hele deugdzame onzindelijkheid van het hedendaags ja en nee. Die verdraagzaamheid en largeur van hart, die alles “vergeeft,” omdat ze alles “begrijpt,” zijn een sirocco voor ons. Liever leven tussen het ijs, dan onder hedendaagse deugden en andere zuidenwinden! … We waren dapper genoeg, wij ontzagen onszelf noch anderen: maar lange tijd wisten we niet, wat we met onze dapperheid aan moesten. We werden somber, we werden voor doemdenkers gehouden. Ons noodlot — dat was de volheid, de spanning, de stuwing van krachten. Wij dorstten naar bliksemschichten en daden, we bleven zo ver mogelijk weg van het geluk van de zwakkelingen, van “berusting”… Er zat onweer in onze lucht, de natuur, wij zelf, verduisterde — want wij volgden geen weg. De formule van ons geluk: een ja, een nee, een rechte lijn, een doel …”
~ Friedrich Nietzsche in het voorwoord van De Antichrist
De magiër weeft dansen,
De wever heelt bewegingen,
De heler creëert ideeënarchitecturen,
De creator dicht verhalen,
De dichter overbrugt Chaos,
De overbrugger tovert visioenen.
~ Roger Dols
De uitdaging aangaan
In De Antichrist sprak, ja zong, een magiër tot mij. In mijn hoofd galmde nog de stilte van de slagen van mijn hamer op het aambeeld. Er was nauwelijks iets overgebleven van mijn waarden en idealen die zo mooi pasten bij het sociale milieu waar ik uit geboren ben. Het overgeblevene had enkel nog waarde als historische artefact in een uitstalvitrine. Niet eens ruïne, wiens resten nog ontzag inboezemen, maar altijd hooguit een folly geweest. Kijkend naar mijn fysieke en geestelijke roots moest ik concluderen dat ik blijkbaar ook een nazaat van de Hyperboreeërs was en dus zat ik met de vraag of Pindarus ook iets over mij wist. Iets wat ik nog niet wist. In mijn geest leefde nog steeds het gat dat geslagen was door mijn persoonlijke hamervraag. En als ik mijn ogen sloot, kon ik de galm van de hamer die op het aambeeld landde nog goed horen. Een schelle klap, gevolgd door slak dat alle kanten op spatte en fel tikkende geluiden maakte tegen de follies in mijn hoofd. De magiër vulde de leegte even met verre echo’s van een veelbelovende zang die ging over de antwoorden die wellicht voorbij de grote leegte lagen die in mij achterbleef na mijn eerdere ‘donkere kamer sessies’. Een leegte die wellicht een Ginnungagap kon zijn, de grote gapende leegte die Chaos is en zwanger van potentie. Een leegte die met een bliksemflits in scheppend vuur kon worden ontstoken. Waar haalde ik de bliksem vandaan die nodig was om mijn losgeslagen gemoed een vonk te geven?
Onweer, en een plek waar je niet over land en ook niet over water kon komen. Dat klonk als de magie die nodig was om mijn innerlijke kloof te dichten. Want noch had ik een nieuwe bodem gevonden die als daadwerkelijk fundament kon dienen. Noch was mijn kloof iets anders dan een belofte van opvulling. Tussen mijn donkere muren had ik al geleerd dat onvervulde beloften ressentimenteel kunnen maken. En een zure geest creëert niet, maar reageert. Dit was de stof voor een nieuwe donkere kamer sessie, namelijk het uitbannen van elk ressentiment door deze af te breken tot zijn samenstellende delen en die vervolgens één voor één te verwerken tot non-existentie. Vermoedde ik bijvoorbeeld een ressentimentele reactie naar iemand die mijn waarde van “altijd iedereen hulp bieden” ter discussie stelde, dan wilde ik weten wat in mij zich verzette tegen het andere perspectief. Dat lag natuurlijk meestal in een afkeer van het onderbewuste idee dat ik zelf wellicht ooit niet geholpen zou worden. De gezonde geest zegt dan, wat kan ik doen om minder afhankelijk te worden? De ressentimentele geest zegt echter, de ander is een slecht mens, hopend dat deze morele chantage toch tot hulp aanzet. Dus opnieuw mijn geestelijke Doka in voor deze nieuwe prangende vraag.
Het gevoel dat je hebt wanneer je naar buiten, in een zware zomerse onweersbui, stapt na een dag lang gezweet te hebben, is er een van uitzinnige vreugde en levenskracht. Je weet dat je fysiek en mentaal een beetje door elkaar gehusseld wordt, maar je voelt je frisser, energieker, krachtiger. Nietzsche’s onweer had dat effect op mij. In mijn geest druppelde de verse regen rijkelijk van mijn ideeën, waarden en voorstellingen van het leven. Alles had een diepere kleur gekregen na de regen die op de droogte volgde. Mijn paden waren nog modderig en ongeveer, maar de levendigheid kuste mij vol op mijn lippen terwijl ik mijzelf moeizaam een weg baande door de drab. Dat ik een nieuw bos te verkennen had, gaf mij een frisheid met windkracht acht. Een frisheid die volheid geeft, die me stammen doet breken, die vers bloed naar mijn kruis stuurt, die me vuur geeft, en de drang om me uit te kleden in het nieuwe Eden.
Bij het uittrekken van mijn laatste kledingstuk stuitte ik op de ketting die mij nog aan het moderne frame bond. Ik kon een geketendheid voelen, maar daarmee weet je nog niet wat die keten is, wat diens essentie is, en waaruit de ketenende kracht juist bestaat.
Wodan over zelf-overwinning, zoals vermeld in de Edda:
“Negen nachten hing ik aan de boom, gewond door de speer, die aan Odin gewijd is. Mijzelf geofferd aan mijzelf.
Hangend aan die boom, weet niemand waar de wortels zijn.
Niemand gaf mij brood, niemand gaf mij water.
In de afgrond tuurde ik om de runen te grijpen, met een luide kreet… en ik verloor het bewustzijn.
Welbevinden was mijn beloning en ook wijsheid.
Ik groeide en ik had vreugde van mijn groei van woord naar woord werd ik geleid naar woord, van een daad naar de andere.”
~ Poëtische Edda, Hávamál
De magiër weeft consequentie,
De wever heelt fragmenten,
De heler creëert geest,
De creator dicht ruimten,
De dichter overbrugt horizonten,
De overbrugger tovert visioenen.
~ Roger Dols
Mijn bodem bereiken
Hier, in de Poëtische Edda sprak en zong, opnieuw een magiër tot mij. Neem je ketenen in ogenschouw, fluisterde Báleygr mij met een uitdagende blik in. Ik wilde mijn ketenen eigenlijk het liefst gewoon vergeten. Wegstoppen in de Schaduw waar ik eerder al veel meer had verstopt. Ik creëerde allerlei dingen. Was ik niet al kunstenaar genoeg dan? Waar kon ik mogelijkerwijs nog meer heen en was er überhaupt nog andere grond dan dit? Maar in zijn vlammende oog zag ik de reflectie van de ketting die mij aan de oude grond bond. En wat je eenmaal echt gezien hebt, kun je niet ongezien maken. Het ding aan mijn been begon me steeds meer te storen. Deze magiër confronteerde mij met de verschillende niveaus die het leven eigen is. Op zijn eigen, eeuwig rijzende pad had hij de negen niveaus (waarin de wereld in de noordse kosmogonie verdeeld is) geheeld tot één geest. Een krachtige geest die precies hierdoor eigen ruimte schept. En wie eigen ruimte schept, overbrugt horizonten. Met die beelden in mijn hoofd keek ik naar mijn ketting. Ik was bij lange na geen magiër, maar ik wilde diens voorbeeld proberen te volgen zover ik mee kon.
Ontdaan van de kleding die mijn persona vormde, stond ik met de ketting om mijn enkels. Dan toch maar eens goed kijken. Wat was het dat mij bond aan de oude grond? Dwars door de mist van wishful thinking en voorbij mijn blinde hoek lagen domeinen die wij mensen gewoonlijk liever onberoerd laten. Zo ook ik. Nu ik de ketting echter gezien had, kon ik hem niet meer negeren, zelfs niet al had ik het graag. Log, lomp en vlezig lag het ding om mijn enkels en trok me de modder in. Suggererend dat ik mijn antwoorden in de klei moest zoeken. Maar dit was misschien juist de clou. Ik wilde eigenlijk liever niet ondergronds gaan om te zien wat daar allemaal rondkruipt. Dat dit het juist was wat mij door de ketting naar beneden trok, maakte het wat zurig. Want al wat mij naar beneden wilde trekken, moest wel een verborgen bestaan leiden, omdat dit de aard van de animositeit van geestelijke ketenen is. Ik had een strijdkreet, een credo nodig, of een strijdlied waarmee ik het donker vanuit een eigen innerlijk licht kon verdrijven. In alle voorgaande era’s hadden mensen al dit soort strijd moeten leveren. Het kon niet anders dan dat er al wat ideeën lagen hierover.
In Metaphysics of War schrijft Julius Evola “… danger reawakens the spirit.” In NaudiR, het nummer van het album ‘Yggdrasil’ van Wardruna, zingt Einar Kvitrafn over “Naud min eld”. Vrij vertaald is dit “Nood, mijn vuur”. In het Duits klinkt deze gedachte nog mooier door in het woord Notwendfeuer, van het gelijknamige album van Darkwood. Wie zich ooit serieus in het gedrang heeft gevoeld, kent het enorme energieke gevoel dat hier bij hoort. Deze energie weten we doorgaans niet zinvol te gebruiken, en dus zijn we overgeleverd aan wat ons instinct en onze impulsen ons influisteren. Evola voert deze gedachte op tot mooie filosofische hoogten, waarin het een kracht wordt die werelden kan scheppen. En wel op heel persoonlijk niveau. En dat was wat ik zocht, geen ideologische verwijzingen naar algemeenheden, geen “gij zult” of het hedendaagse equivalent “men zal”, maar een duidelijk “Ik zal”. Notwendfeuer droeg in zich wat ik nodig had om mijn ketenen, en daarmee de frames waarin ik leefde, aan te pakken. En dat de geslagen kloof mij zo dwars zat, en in een filo-psychologische nood bracht, was wat mij de nodige energie gaf.
Ik dook aldus in mijn innerlijke modderpoel om de aard en het ankerpunt van mijn ketenen boven water te halen. Met Notwendfeuer als mijn strijdkreet ging ik mijn onderwereld binnen. Het beeld van de mythologische hellegang kwam in mij op. De noordse god Hermóðr ging het dodenrijk binnen om de god Baldr te vinden en met de chtonische godin van de onderwereld te onderhandelen. De betekenis hiervan? De geest van strijd (Vighugr in oud-noords) was nodig om metaforisch de brug naar het domein der doden te durven oversteken om daar het licht te bereiken dat gevangen rust in (en voorbij) dat domein. En mijn ketenen lagen vast in een duistere poel die beweerde dat ik op anderen moest rusten om niet om te vallen, in een Schaduw die zei dat ik anderen niet te veel moest vertrouwen en dat ik aan de existentiële angst van mijn kindheid moest toegeven. Met Notwendfeuer in mijn hart, wist ik dat ik hier dwars doorheen moest en wilde breken. Nu wílde ik juist duisternis en tegenstand, want ik wílde overwinnen en kloven overbruggen.
Julius Evola en Frank Herbert over de kracht van een omarmd gevaar:
“Moreover, the rigorous climate, barren soil, and need for hunting as well as the need to migrate across unknown seas and continents naturally shaped those who innerly retained this spiritual experience of the sun, bright sky, and fire into warriors, conquerors, and navigators, and thus furthered that synthesis of virility and spirituality, the characteristic traces of which were retained in the Indo-European [spirit].”
~ Julius Evola, Revolt Against The Modern World
“… danger reawakens the spirit.”
~ Julius Evola, Metaphysics of War
“I must not fear. Fear is the mind-killer. Fear is the little-death that brings total obliteration. I will face my fear. I will permit it to pass over me and through me. And when it has gone past I will turn the inner eye to see its path. Where the fear has gone there will be nothing. Only I will remain.”
~ Frank Herbert, Dune
De magiër weeft vuren,
De wever heelt geest,
De heler creëert wenden,
De creator dicht werelden,
De dichter overbrugt noodzaak,
De overbrugger tovert visioenen.
~ Roger Dols
De weg omhoog
Ik begon de aard van mijn reis te begrijpen. Een ware wende in je leven is een opbreken naar nieuwe gronden in een landschap dat pas vorm zou krijgen door mij er bewust wordend en met moed in te bewegen. De oude ingesleten paden bewandelde ik nu nog een laatste keer, maar deze keer met een schop. En ik ploegde alle paden om die mij niet meer dienden en maakte er verse, onbetreden grond van. Met al mijn creatieve denkkracht plantte ik nieuwe ideeën. Oude fundamenten sloopte ik eruit en legde elders nieuwe neer, in diepere grond deze keer. En door dit nieuwe landschap dansend, merkte ik dat mijn Schaduw geen vijand, maar een metgezel was die mij veel kon leren. Over mijn Persona leerde ik dat deze niet alleen anderen een rad voor ogen heeft gedraaid, maar vooral ook mijzelf.
De oude afgebroken constructies in mijn geest waren weliswaar zorgvuldig geconstrueerd, maar wel met fundamenten van wensdenken en conditionering door algemeen geaccepteerde dwalingen. Carl Jung had mij geholpen om de werking van de diepere lagen van mijn geest te doorgronden. Dat wat ik, en mensen überhaupt, ‘mijn mening’ noemde, was eigenlijk meer een onbewust geadopteerd ding dat ik als voortvloeiend uit mijzelf ben gaan zien. En dat alleen maar door de gewenning dat het in me leeft.
Ernst Jünger’s boek In Stahlgewittern schetste een uiterst levendig en confronterend beeld van onze moderniteit waarin duidelijk werd dat onze wereld al langer niet meer was wat wij dachten. De titanische onverschilligheid waarmee de militaire machinerie, en dus het meer fundamentele techniek (als kracht en als frame), over de mensen heen walste, maakte duidelijk dat de mens hier geen autonome factor meer was. Anderen werkten dit idee in de decennia erna verder uit. Zo ook Heidegger en Jacques Ellul. En hoewel zij schreven over de samenleving, merkte ik hoezeer dit proces zich ook in mij persoonlijk had voltrokken. Ver voorbij de illusie dat ideologieën onze samenleving definiëren, is het zo dat techniek zowel de mens als ideologieën definiëren. Al die inzichten liet ik nu op mijzelf los. Elk individuele ding en elke gedachteconstructie die rook naar dergelijke conditioneringen, legde ik nu tussen hamer en aambeeld. Maar daar waar eerder nog een leegte achterbleef die ik vreesde en niet begreep, kwamen er nu verse landschappen tevoorschijn uit de veel diepere nieuwe gronden. Waar eerst nog de conveniences van de oude gronden lagen, kwam nu de krachtige vreugde van scheppingskracht boven drijven. Hoeveel plezier een mens kan beleven aan het lopen van bergtop naar bergtop, zij het hier en daar nog wankelend of struikelend, beleefde ik als een openbaring. En hoeveel stoffiger was de oude comfortzone? En het belangrijkste van alles is wel de realisatie dat wanneer je de krukken, waarop je conveniences rusten, weg hebt geslagen, je ook onafhankelijk van de goedkeuring van je omgeving kon bewegen. Niet uit schiere rebellie, niet uit ressentiment, niet uit blinde gewoonte en niet als fashion statement, maar uit het metaforische goud dat je vind op je innerlijke velden van Ithavöllr, nadat je je eigen Ragnarok hebt uitgevochten.
Kracht schept zijn eigen ruimte.
Wat leerde mij dit over mijn creaties en mijn gang door de kunsten? Dat wat ooit begon als een verkenning van mijn eigen grenzen, is uiteindelijk uitgemond in een zoektocht naar mijn scheppingskracht. Wat ik gevonden heb, is het vermogen om bestaande grenzen niet enkel te verwerpen, maar om deze innerlijke grenzen te overschrijden door nieuwe domeinen te creëren. Wanneer je als kunstenaar boven creativiteit uit wil stijgen en in de regionen van scheppingskracht wil komen, zul je een confronterende gang door je eigen duisternis moeten maken. Want alleen dan levert het creëren niet alleen een werk op, maar is het een transformatie die zowel de kunstenaar als diens werk raakt. En alleen dan kun je buiten de frames van je eigen tijd stappen. En de voldoening van onbevangen, inzichtrijk en bewust met die frames te kunnen spelen en jongleren, maakte dat ik die gehele en moeilijke reis meer dan waard vind. Mijn reisadvies? Omarm je innerlijke Ragnarok.
Ik heb meer gevonden dan ik ooit gezocht heb. En dat leerproces zal, zo hoop en verwacht ik, nooit eindigen. En door regelmatig deze confrontatie met mezelf aan te gaan, ben ik gaan merken hoezeer mythologische vertellingen en grootschalige filosofische ideeën, op zeer persoonlijk niveau, met alle mogelijkheden en beperkingen van dien, een zeer reële weerklank kunnen vinden in je leven. Niet als schier citaat, maar als hamer die je op jezelf neerlaat om jezelf sterker te maken. En ik vind het een enorme kracht en inspiratie gevende gewaarwording om iets bij te dragen aan zo’n mythopoeia (de mythe waaraan jij zelf bijdraagt door deze zo goed als je kunt te leven). Je eigen leven als creatie.