Heidegger’s Die Frage Nach Der Technik

Dit artikel omvat mijn samenvatting van Martin Heidegger’s ‘Die Frage nach der Technik’. Het betreft zijn filosofie over techniek. Deze samenvatting bevat noodzakelijkerwijs de nodige Duitse woorden om recht te doen aan Heideggers werk, dat een sterke etymologische component bevat. Waar ik dat nodig acht heb ik een Nederlandse equivalent gegeven die naar mijn mening primair de lading dekt, en pas secundair een letterlijke vertaling is.

Heidegger begint met de uiteenzetting over de vraagstelling met als doel een “freie Beziehung” (vrije relatie) tot techniek mogelijk te maken. Hierbij maakt hij een onderscheid tussen techniek en het wezen van techniek, zoals er ook een onderscheid is tussen een boom en het wezen van een boom, dat niet zelf ook een boom is te midden van bomen.

Om het wezen van techniek te ervaren moet je buiten de voorstelling en beschrijving van techniek treden. Dit wezen is wat het is. Wat veel gehoord is, is 1. dat het een middel voor een doel is, en 2. dat het een menselijk handelen is. Beide zijn correcte uitspraken, want doeleinden formuleren, middelen ervoor verschaffen en benutten zijn een menselijk handelen. Dit geheel van Einrichtingen is techniek, welke zelf ook een Einrichting is, ofwel een Instrumentum in het Latijns. Zoals gezegd is de instrumentele duiding van techniek correct. Maar dat dit correct is, onthult nog niets van het wezen van techniek. Een beschrijving van het gebruik is nog geen beschrijving van de essentie. Het schier correcte en het ware zijn twee verschillende dingen. Dit besef maakt de weg vrij voor een vrije relatie tot techniek. Hiervoor moeten we dwars door het correcte heen naar het ware doorstoten. We moeten vragen: wat is het instrumentele zelf?

Waartoe behoort doeleind en middel? hierbij kom je uit bij oorzakelijkheid, causaliteit.

Oorzakelijkheid valt al sinds vele eeuwen uiteen in vier soorten:

  1. de causa materialis – het materiaal
  2. de causa formalis – de vorm
  3. de causa finalis – het doeleind
  4. de causa efficiens – de werkende ‘eenheid’

Maar waarom zijn er juist vier oorzaken? Wat maakt deze vier tot een eenheid? Zonder een juist inzicht in causaliteit begrijpen we het instrumentele niet, en zonder deze, techniek niet. Wat wij oorzaak noemen, en de Romeinen causa, heette bij de Grieken aítion, ofwel dat wat je veroorzaakt hebt, wat je verschuldigd bent.

Voorbeeld: Bij een zilveren offerschaal is het zilver mede schuld aan de offerschaal. De vorm van de schaal is ook mede schuldig aan de offerschaal. Maar vooral ook de causa finalis is belangrijk, want het doeleind begrenst de offerschaal, en dit einde maakt het mogelijk dat de schaal een offerschaal begint te zijn. Dit beëindigende, voleindigende in deze zin heet in het Grieks Telos. Telos wordt vaak misgeduid als doel en doeleind. Telos verschuldigt de offerschaal wat het materiaal en de vorm mede verschuldigt. De vierde medeschuld ligt bij de zilversmid, maar niet door zijn arbeid. Dit is niet de causa efficiens! Het is zijn overleggen over en verzamelen van de drie andere medeschulden. Dit overleggen moet gezien worden als her-vor-bringen (tevoorschijn brengen). De zilversmid is dus een medeschuld als dat wat het te voorschijn brengen en op zichzelf berusten van de offerschaal hun eerste uitgang neemt en houdt.

Wat is nu dat verschulden, dat de vier oorzaken bindt in de verschulding? Wij zijn tegenwoordig gewend om verschulden te zien als een moreel missen of als een soort werking. Maar dit ontneemt ons het zicht op de oorspronkelijke causaliteit. De vier aspecten verschuldigen de offerschaal het bereid en gereed liggen. Ze laten het aan-wezige aanwezig zijn, brengen het tevoorschijn. Dit brengen bindt de vier aspecten. Plato citerend zegt Heidegger: “Jede veranlassung (een ver-aan-leiden) für das, was immer aus dem Nicht-Anwesenden über- und vorgeht in das Anwesen, ist ποιησις (poiesis), ist Her-vor-bringen.”

We moeten het her-vor-bringen in zijn volle wijdte en diepte zien. Her-vor-bringen, poiesis, is meer dan het handwerkelijke of kunstzinnige toeschijnen en in beeld brengen. Ook de Physis, namelijk dat wat uit zichzelf voortvloeit, zoals het bloeien van een bloem uit de plant zelf voortvloeit, is een Her-vor-bringen, een poiesis. De physis is hiermee zelf een poiesis in de hoogste zin van het woord, namelijk een auto-poiesis. Het fysisch aanwezige draagt het opbreken van het Her-vor-bringen in zichzelf. Het handwerkelijk en kunstzinnig te-voorschijn-gebrachte draagt zijn opbreken echter niet in zich zelf, maar in iets anders, namelijk in de handwerker en kunstenaar.

Hoe gebeurt het Her-vor-bringen? Het Her-vor-bringen brengt uit de verborgenheid de onverborgenheid voort. Dit is een Entbergen (ontbergen, onthullen), of αλήθεια, alétheia (waarheid, onverborgenheid).

Hoe komen we van techniek bij alétheia, ontbergen? In het ontbergen is elk Her-vor-bringen gegrond. En deze draagt de vier wijzen van ver-aan-leiden, de causaliteit, in zich en doordringt deze. En in dit bereik zit ook doel en middel, het instrumentele. De vraag wat de als middel voorgestelde techniek is, brengt ons dus bij het ontbergen. Techniek is dus niet alleen maar een middel, maar een manier van ontbergen. Het bereik van het ontbergen brengt ons echter bij waarheid.

Wat leert ons de naam ’techniek’? Het woord stamt af van het Griekse Τεχυιхου (technichon), namelijk dat wat tot τέχυη (téchne) behoort. Téchne behoort tot het Her-vor-bringen, tot poiesis. Het is iets poietisch. Téchne gaat ook terug op έπιστήμη (épistéme), wat niet enkel kennen betekent, maar ook een zich uitkennen, iets be-grijpen. Het geeft uitsluitsel. Dit ontsluiten is een ontbergen en is een wijze van άληθεύειν, áletheyein. Het ontbergt wat zichzelf niet Her-vor-bringt en nog niet gereed ligt. De essentie van téchne ligt dus geenszins in het maken, hanteren en gebruiken van middelen, maar juist in het ontbergen. Techniek huist daar waar ontbergen en onverborgenheid, waar alétheia, waar waarheid geschiedt.

Tegen deze gedachten wordt ingebracht dat de moderne techniek wezenlijk anders is, juist omdat deze op de exacte natuurwetenschappen berust. Maar we weten ook dat de moderne natuurwetenschap aangewezen is op voortgang van de apparaatbouw. Dit is een wisselwerking. Maar op welk wezen berust deze wisselwerking en deze essentie van moderne techniek?

Ook moderne techniek is een ontbergen, maar het is geen Her-vor-bringen als poiesis. Het is juist een herausfordern (uitdagen) dat aan de natuur een eis stelt om bijvoorbeeld energie te leveren.

Een stuk land wordt bijvoorbeeld herausgefordert om kolen en erts te leveren. Het land ontbergt zich als kohlenrevier en de bodem als opslag van erts. Het stellen (plaatsen) is een aansporen in de zin van ontsluiten en heraus-stellen. Zo wordt de Rijn bijvoorbeeld op zijn waterdruk gestellt. Heidegger spreekt over bestellen, wat ontbieden betekent. De kolenlaag in de grond wordt bijvoorbeeld ontboden kolen te leveren, welke hitte leveren, welke damp levert, en welker druk machines aandrijft, en welke op zich weer een fabriek doet draaien. Door deze in elkaar grijpende stappen van ontbieden, verschijnt ook de Rijn als iets wat ontboden is. Dit maakt dat de waterkrachtcentrale niet in de Rijn gebouwd is, maar dat de Rijn in de waterkrachtcentrale is gebouwd. En zo is de Rijn evengoed ontboden om als recreatie te dienen.

Het ontbergen dat de moderne techniek beheerst, heeft het karakter van een stellen (plaatsen) in de zin van een herausforderung (uitdaging). Ontsluiten, omvormen, opslaan, verdelen, omschakelen, zijn manieren van ontbergen. Maar niet zonder richting. Sturen en zeker stellen zijn hoofd-eigenschappen van het uitdagende ontbergen. Het onverborgene dat door een uitdagend stellen tot stand komt, kenmerkt zich doordat het ontboden is, ter plaatse te zijn om zelf ontbiedbaar te zijn voor een verder ontbieden. Dat wat zo ontbiedbaar is, is het Bestand. Dit is niet alleen een voorraad. Het kenmerkt de manier waarop alles ter plaatse is wat door het uitdagende ontbergen betroffen wordt.

Dat wat als Bestand staat, staat niet meer als object voor ons! Zo ook een vliegtuig op een startbaan. niet. Wanneer we ons het vliegtuig als object voorstellen, verbergt het ons wat en hoe het is. Ontborgen staat het alleen als Bestand voor ons in zoverre het, als geheel en in zijn delen, ontboden is de mogelijkheid van transport zeker te stellen.

Vanuit het werktuig van de handwerker gezien is het een zelfstandig werktuig. Maar als Bestand is het geheel onzelfstandig. Het dankt zijn Stand aan het ontbieden van het ontbiedbare.

Wie voltrekt het Herausfordernden stellen (uitdagende plaatsen) waardoor het werkelijke als Bestand ontborgen wordt? Blijkbaar de mens. Alleen over de onverborgenheid kan de mens niet beschikken. De mens kan alleen ontbiedend ontbergen in zoverre deze zelf uitgedaagd is om de natuurenergieën uit-te-dagen.

Maar hoort de mens zelf hierdoor niet bij het Bestand? Het is juist omdat de mens zelf oorspronkelijker dan de natuur-energieën uitgedaagd is tot ontbieden, dat hij niet tot schier Bestand wordt.

Hoe en waar gebeurt het ontbergen, wanneer het niet enkel mensenwerk is? Waar de mens ook zijn ogen en oren opent, zijn hart opent, en zich aan het bezinnen, bekijken, werken, beelden begeeft, daar bevindt hij zich al in de onverborgenheid, welke zich dus al voltrokken heeft.

Wanneer de mens de natuur als een bereik der voorstelling neerzet, dan is hij al als een manier van ontbergen geclaimd, die hem uitdaagt de natuur als een wetenschapsobject te benaderen. En wel zolang totdat dit object in het objectloze Bestand verdwijnt.

Wat bergen oorspronkelijk tot bergtoppen ontvouwt en verzamelt, noemen we ge-bergte.
Het oorspronkelijk verzamelende waardoor we ons zo of zo voelen, noemen we ge-moed.

Zo ook is de uitdagende aanspraak die de mensen verzamelt het zich-ontbergende als Bestand te ontbieden, het Ge-stell. In oorspronkelijke Duitse termen: Jenen herausfordernden Anspruch, der den Menschen stellt, das Sichentbergende als Bestand zu bestellen. Tot het technische behoort daarentegen alles wat wij als stangenconstructie, bodemtransport en raamwerk kennen en wat een bestandsstuk is van hetgeen wij montage noemen. Deze valt echter samen met de bestandsstukken binnen het bereik van het technische werk die altijd enkel de uitdaging van het Ge-stell is, maar nooit het Ge-stell zelf.

Het “stellen” in Ge-stell is niet alleen een uitdagen, het is ook een weerklank van Her-stellen en van Dar-stellen, dat in de zin van poiesis het aanwezige in de onverborgenheid doet verschijnen. Zowel het opstellen van een standbeeld in een tempeldomein als het moderne ontbieden zijn manieren van ontbergen, namelijk alétheia. Binnen het Ge-stell voltrekt zich de onverborgenheid in zoverre het werk van de moderne techniek het werkelijke als Bestand ontbergt. De enkel instrumentele, antropologische duiding klopt dus niet. De moderne mens is tot ontbergen uitgedaagd. Dit zit niet alleen in de moderne techniek, maar ook al in de moderne natuurwetenschap, die de natuur plaatst als een berekenbare krachtencomplex. Zo wordt het experiment ontboden, als een bevraging of de zo gestelde natuur zich op die manier meldt.

De moderne fysische natuurtheorie is de wegbereider van het wezen van techniek, en niet enkel van techniek zelf. Deze draagt het uitdagende verzamelen in het ontbodene ontbergen in zich. De moderne techniek is al in zijn oorsprong de dan nog onbekende voorbode van het Ge-stell. Niemand heeft dit besloten, maar het heersende Ge-stell verlangt dat de natuur als Bestand ontbiedbaar blijft. Het kan niet zonder dit: dat de natuur als een systeem van rekenkundig vaststelbare informatie ontbiedbaar blijft.

Omdat het wezen van techniek op het Ge-stell berust, moet het de moderne natuurwetenschap gebruiken. Daardoor lijkt het alsof de moderne techniek toegepaste natuurwetenschap is en verdraait het ons beeld van causaliteit ervan. Wat is dan nu dat Ge-stell zelf? Het is de manier waarop het werkelijke zich als Bestand ontbergt. Dit staat weliswaar niet los of buiten de mens, maar het gebeurt evenmin alleen in de mens of maatgevend door de mens.

Het Ge-stell is het verzamelende van het plaatsen, dat de mensen plaatst, het werkelijke in de zin van ontbieden als Bestand te ontbergen. Doordat de mens al midden in het Ge-stell staat, is de vraag welke relatie we hiermee (en met het wezen der techniek) moeten aangaan al te laat en misplaatst. Welke vraag juist wel? De vraag of we onszelf speciaal met dit doel ervaren als diegenen wiens doen en laten, bewust of onbewust, door het Ge-stell uitgedaagd zijn. En de vraag of we ons specifiek inlaten met datgene waarin het Ge-stell zelf aanwezig is.

Das Geschick (het Gestuur) is het verzamelende op-een-weg-brengen, dat de mensen op de weg van het ontbergen brengt. Namelijk, het wezen van de moderne techniek schickt (stuurt) ons op weg naar het ontbergen. Das Geschick is niet slechts voorwerp van geschiedenis, noch slechts het voltrekken van het menselijke handelen. Pas het object-makende voorstellen maakt het historische voor de historie-als-wetenschap als object toegankelijk. En van daaruit de nu gebruikelijke gelijkschakeling van het Geschichtliche met het Historische. Het Ge-stell is, zoals elke manier van ontbergen, een “Schickung des Geschickes”. Het Geschick kent meerdere schickungen. Dit geldt zowel voor het herausfordern als het hervorbringen. Altijd is de mens doordrenkt met het Geschick van het ontbergen. Dit is echter nooit dwang. De mens is vrij wanneer hij binnen het Geschick een horende wordt en niet een horige.

Het wezen van vrijheid behoort oorspronkelijk niet tot de wil of tot de causaliteit van het menselijke willen. Vrijheid beheert het vrije in de zin van het ontborgene, namelijk dat het gelicht, ontsluierd is. Het voltrekken van het ontbergen is dat waarmee vrijheid in de meest nauwe verwantschap staat. Denk aan alétheia (onverborgenheid, waarheid). Verborgen en zich altijd verbergend is het bevrijdende, namelijk het geheim. Al het ontbergen komt uit het vrije, gaat in het vrije en brengt in het vrije. De vrijheid van het vrije bestaat noch in de ongebondenheid van willekeur, noch in de binding door schiere wetten. De vrijheid is het bereik van het Geschick, dat telkens een ontberging op zijn weg brengt. Het wezen van techniek rust op het Ge-stell, welke een Geschick van de ontberging is. Zo bevinden we ons dus al in het vrije van het Geschick, en niet gevangen in een doffe dwang waardoor we techniek blind of hulpeloos moeten toepassen of vloekend verdoemen. Wanneer we ons openstellen voor het wezen van techniek, vinden we ons in een bevrijdende aanspraak genomen.

Techniek rust op het Ge-stell, en zijn heersen op het Geschick. Dit brengt ons op de weg van het ontbergen, en aldus onderweg gaat de mens binnen het mogelijke op weg het door het bestellen ontborgene te vervolgen, te bedrijven en de maat te nemen. Hierdoor sluit zich de andere mogelijkheid de onverborgenheid als diens wezen te ervaren.

Het Geschick van de ontberging herbergt altijd een gevaar, namelijk dat de mens zich verkijkt op het onverborgene en deze verkeerd duidt. Hij kan het onverborgene als essentie gaan zien, en uit het oog verliezen dat de essentie in het Geschick zelf huist, namelijk in het schicken naar het ontbergen. Zo kan alles afzakken naar en gereduceerd worden tot het niveau van de causa efficiens, zonder dat de wezenlijke herkomst van die causaliteit wordt doordacht. Tegelijk kan de onverborgenheid weliswaar kloppende vaststellingen bieden, maar juist hierin rust het gevaar dat zich in al deze stelligheid het ware onttrekt. Het Geschick van de ontberging is niet zomaar een gevaar, maar hét gevaar. Heerst het Geschick in het manier van het Ge-stell, dan is deze het hoogste gevaar.

Wanneer het onverborgene zich niet eens meer als object, maar als materiaal toeschijnt, en de mens in het objectloze enkel nog besteller van het materiaal is, beweegt de mens zich naar de rand van de afgrond, namelijk daarheen waar hij zelf enkel nog als materiaal genomen wordt.

Zo verspreid de mens zich als heer over de aarde. Alles schijnt hem als materiaal en dus als mensenwerk toe. Zo lijkt de mens overal zichzelf tegen te komen. In werkelijkheid komt de mens nergens meer zichzelf, namelijk zijn wezen, tegen. Hij leeft zo vast in de uitdaging van het Ge-stell, dat hij het claimende ervan niet meer ziet, en dus niet herkent hoezeer hij zelf binnen het bereik van deze toezegging existeert en hij dus niet enkel zichzelf tegenkomen kán. Als Geschick verwijst het Ge-stell naar een manier van ontbergen. Het verdrijft zo ook alle andere manieren van ontbergen. Vooral verdrijft het poiesis, dat het aanwezige her-vor-kommen laat. Door het Ge-stell bepalen sturing en verzekering van het Bestand al het ontbergen. Het verbergt zo impliciet ook het ontbergen an sich, en daarmee ook de onverborgenheid, ofwel waarheid.

Het Ge-stell verplaatst en verspert het toeschijnen en heersen van waarheid. Hiermee is het Geschick, dat ons naar het ontbieden stuurt, het grootste gevaar. Er is geen demonie van techniek, maar er is wel het geheim van diens wezen. Het woord Ge-stell wordt ons nu wat vertrouwder, nu we het als Geschick en als gevaar kennen. Niet de machines en apparaten zijn het gevaar, maar diens wezen.

“Wo aber Gefahr ist, wächst das Rettende auch.”

Hölderlin.

Redden betekent doorgaans zoveel als: dat wat aan de rand van de afgrond staat, zoals het aan de afgrond staat, staan doen laten. Maar redden betekent meer. Het betekent ook het wezen binnenhalen om zo het wezen pas tot zijn eigenlijke schijnen te brengen. Uitgaande van het gevaar van het Ge-stell en van de validiteit van Hölderlin’s woorden, kan het Ge-stell zichzelf niet uitputten door enkel het schijnen van al het ontbergen en het schijnen van waarheid te verplaatsen/versperren. Dan moet het wezen van techniek het reddende in zich dragen. En kan een diepe blik op het Ge-stell als een Geschick van het ontbergen, het reddende in zijn opkomst tot schijnen brengen?

In hoeverre groeit daar waar het gevaar is, ook het reddende? Waar het groeit, wortelt het. Maar naar Hölderlin mogen we niet verwachten het reddende onmiddellijk en onvoorbereid op te kunnen pakken. We moeten nog dieper graven. In welke zin van ‘wezen’ is het Ge-stell het wezen van techniek? Bij het ‘wezen’ van iets denken we gewoonlijk aan de wat-heid (lat. quidditas) van iets. Zo delen de Eik, Beuk, Den en Berk allen een boomheid die alle bomen hebben, in de zin van een type of soort. Dit geldt echter niet direct ook voor het wezen der Techniek, het Ge-stell. Want dan zou bijvoorbeeld een radio, turbine of computer een Ge-stell zijn, terwijl we weten dat deze dingen weliswaar als bestandsstuk tot het Ge-stell behoren, maar niet het wezen is in de zin van een type of soort. Net zomin als de ingenieur dit is.

Het Ge-stell is een Geschickhafte (de hoedanigheid van het sturen, opdrijven of doen opbreken: de gestuurheidse) manier van ontbergen, namelijk het uitdagende. Het voortbrengen is ook een gestuurheidse manier van ontbergen. Het zijn echter geen nevengeschikte soorten van ontbergen. De ontberging is dat opdrijven (Geschick) dat zich in het uitdagende en voortbrengende op onverklaarbare wijze uitdeelt, en zich de mensen toedeelt. Het uitdagende ontbergen heeft zijn opdrijvende afkomst in het voortbrengen, maar het Ge-stell verstelt tegelijk ook op opdrijvende wijze de poiesis.

Het Ge-stell is dus, als een opdrijven van de ontberging, het wezen van techniek, maar niet als een type of soort. Techniek vraagt van ons dat we het ‘wezen’ op een andere manier gaan zien dan gewoonlijk. Maar hoe? Goethe gebruikte het woord “weserei”, wat het raadhuis betekende, in zoverre zich daar het dorpsleven verzamelde en afspeelde. Wesen als zelfstandig naamwoord stamt af van het werkwoord wesen. Zo is het verwant aan währen, ofwel duren, aanhouden. Plato en Socrates zagen het wezen van iets als het durende. Meer specifiek als het voortdurende. En zij vonden dit voortduren vooral in het uitzien, zoals in het idee ‘huis’. Maar hier gaan we verder dan het tastbare.

Het Ge-stell is, als het eigen-zijnde van techniek, dat wat duurt. Heerst hierin dan ook het duur verlenende? Dit lijkt niet zo te zijn omdat het uitdagen alles behalve een duur verlenen is. Dit ziet echter alleen zo uit wanneer we missen dat het uitdagen in het bestellen van het werkelijke als een bestand zelf ook een op weg brengen is. En pas dan en op deze wijze treedt de mens in relatie tot techniek.

Maar als dit Geschick, het Ge-stell, het grootste gevaar is voor de mens en voor al het ontbergen, mag dit op weg sturen dan een duur geven heten? Ja, en helemaal dan wanneer in dit Geschick het reddende groeit. Elk Geschick in het ontbergen gebeurt vanuit en als het duur verlenen. Hierin is de mens benodigd, en als de zo benodigde is de mens de gebeurtenis van de waarheid (alétheia: onverborgenheid) in eigendom gegeven. Zo draagt het duur verlenende de redding in zich. Juist in het Ge-stell, dat de mens mee dreigt te slepen in het verlies van zijn vrije wezen, juist in dit uiterste gevaar komt de verbondenheid van de mens in het duur verlenen te voorschijn. Dit vooronderstelt echter dat wij ons actief bewust gaan worden van onze relatie tot techniek.

Zolang we techniek als instrument blijven zien, welke we willen beheersen, draven we aan de essentie ervan voorbij. Vragen we echter hoe het instrumentele als een vorm van het causale duurt, dan ervaren we het zijnde als een Geschick in het ontbergen. Enerzijds sleept het Ge-stell ons verblindend mee in het gebeuren van de ontberging, anderzijds is de mens benodigd voor de voltrekking van de waarheid van het zijnde. Dit is een voortdurende dynamiek tussen de twee aspecten, als een constellatie van twee hemellichamen. De vraag naar techniek is de vraag naar deze constellatie, waarin zich de ontberging en verberging, waarin zich het wezende van de waarheid voltrekt.

Maar het reddende zien, betekent nog niet dat we gered zijn. Het wezende van techniek dreigt al het ontbergen tot een onverborgenheid als Bestand neer te zetten. Menselijk handelen en presteren kan dit gevaar niet zelf verbannen. Maar alleen de menselijke bezinning kan bedenken dat het reddende van een hogere, maar verwante wezen moet zijn als het bedreigde. In deze zin kunnen we constateren dat techniek, met de naam téchne, ooit ook dat ontbergen inhield welke de waarheid in de glans van het lichtende tevoorschijn brengt. Téchne was ook de poiesis van de schone kunsten, die niet in het artistieke wortelt, maar door het tevoorschijn brengende ontbergen in de poiesis hoort. In het woord poëzie zien we dit terug.

Of de kunsten opgewassen zijn om in het hoogste gevaar een kwalitatief oorspronkelijker duur verlenen, ofwel het reddende, op te wekken, kan niemand zeggen. Maar hoe verder techniek oprukt, hoe meer ook het gevaar en daarmee, als potentieel, het reddende zich aandient. Omdat het wezen van techniek niets technisch is, moet de bezinning op die techniek en de confrontatie ermee in een bereik plaatsvinden die enerzijds met het wezen van techniek verwant is en anderzijds toch wezenlijk anders is. De kunst is zo’n bereik, maar alleen dan wanneer de kunstzinnige bezinning zich niet afsluit voor de constellatie van waarheid waar hier naar gevraagd wordt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Terug naar boven